Oud en Nieuw nadert. De hoogste tijd dus voor een muzikale terugblik op 2012. Hieronder mijn drie favoriete cd's van 2012:
1. Bill Fay: Life Is People Na tientallen jaren kwam er zowaar een nieuw studio-album van Bill Fay uit. Het vakmanschap van deze verlegen visionair was nog immer intact. Religieus geïnspireerde songs, gezongen met een kwetsbare stem. Een prachtige come-back.
2. Bob Dylan: Tempest Ook Bob Dylan verrast nog altijd. Waren zijn vorige twee albums (Together through Life en Christmas in the Heart) gewoon goed, met Tempest leverde hij weer een waar meesterwerk af. Een plaat vol hoogtepunten, zoals het stemmige 'Scarlet Town' en Lennon-eerbetoon 'Roll on John'.
3. Paul Buchanan: Mid Air Paul Buchanan voelde zich verloren nadat zijn band The Blue Nile ermee was gestopt. Slapeloze nachten waren het gevolg. Maar daaruit ontstonden wel nieuwe songs, waarop de stilte van de nacht haast te horen is. Zo intiem klonk muziek zelden.
Kerst nadert en er valt niet te ontkomen aan zoetsappige kerstliedjes als ‘Last Christmas’ en ‘All I Want for Christmas Is You’. Het is helaas niet anders. Heb ik dan per definitie een hekel aan kerstmuziek? Welnee. De laatste dagen zet ik juist geregeld Christmas in the Heart van Bob Dylan op. Ook op deze cd staan wat traditionele kerstliedjes, maar toch: Dylans rauwe stem maakt Christmas in the Heart tot veel meer dan een doorsnee kerstplaat. Er klinkt namelijk ook eenzaamheid en oprecht verlangen in door. ‘A star, a star, dancing in the night’ zingt hij krakend en vol verwachting in ‘Do You Hear What I Hear?’. Popjournalist Bill Flanagan maakte in een interview met Dylan treffende opmerkingen over enkele songs. ‘Hark! The Herald Angels Sing’ geeft het beeld van een eenzame man die van buiten door de ramen van de kerk kijkt. Hij ziet de gemeente zitten en wenst dat hij ook daarbinnen was. Over ‘I’ll Be Home for Christmas’ merkte Flanagan tegen Dylan op: ‘Het is alsof je de song in de gevangenis zingt en het je enige telefoongesprek is.’ En Dylans vertolking van ‘O Little Town of Bethlehem’ doet Flanagan zelfs wat denken aan een Irish rebel song. Dylan brengt de song als een ware gelovige, aldus de journalist. ‘Maar dat ben ik ook’, antwoordt Dylan. Misschien dat Christmas in the Heart juist daarom zo’n geslaagde kerstplaat is.
Dinsdagavond 18 december 2001. Ik had overgewerkt en zat in de trein, op weg naar huis. Van het bagagerek pakte ik een Metro. Al bladerend viel mijn oog op de pagina Entertainment. Een klein bericht: Stuart Adamson, zanger van rockgroep Big Country, had zelfmoord gepleegd. Ik schrok. Big Country was een van mijn favoriete bands. Vooral dankzij Stuart Adamson, de man die zijn gitaar liet klinken als een doedelzak. Stuart Adamson: muzikaal pionier, charismatisch performer en sociaal bewogen songschrijver. Dood gevonden in een hotelkamer in Hawaii, na twee weken te zijn vermist. Big Country had in de jaren tachtig succes met hits als 'In a Big Country', 'Chance' en 'Look Away', maar later taande de populariteit van de band. Adamson raakte verslaafd aan alcohol en zijn – tweede – huwelijk leed schipbreuk. 'Sommige mensen zien liefde als iets groots, maar ik zie het als klein en kwetsbaar.' Met die woorden introduceerde hij zijn song 'Fragile Thing', april 2000 in Hardenberg. Hoe kwetsbaar bleek hij zelf: achttien maanden later was hij er niet meer.
De zondag na zijn dood maakte ik een wandeling door het bos. Ik kwam uit op een open vlakte. Uitzicht tot aan groene heuvels, kilometers verderop. Natte sneeuw viel uit de lucht. Ik dacht aan Stuart Adamson en hoopte dat hij nu rust had. Stuart Adamson, in a big country, dreams stay with you.
In het boek Heb vertrouwen (van Mitch Albom) vertelt rabbi Albert Lewis over een reis naar Israël, kort na de oorlog van 1967. Met een groep ging Lewis naar een gebied aan de noordelijke grens, waar hij tussen enkele verlaten huizen verzeild raakte. In de ruïnes van een vernield huis zag hij een Arabisch schoolschrift liggen. Hij nam het mee naar huis. In het schrift zaten drie kleine zwart-wit fotootjes. Ze waren vies en verschoten. Jaren later laat hij het schrift met de fotootjes zien aan Albom. Een foto toont een wat oudere vrouw van Arabische afkomst, een andere een besnorde jongeman in pak met stropdas. Op de derde foto staan twee kinderen naast elkaar, waarschijnlijk broer en zus. Wie het zijn? Dat weet de rabbi niet. 'Ik dacht dat ik misschien op een goede dag iemand zou ontmoeten die dat gezin kende, en dat die de foto’s zou kunnen teruggeven aan de overlevenden.' Albom begrijpt het niet. 'Vanuit uw religieuze standpunt waren die mensen de vijand.' 'Vijand, ach wat!' reageert de rabbi boos. 'Dit was een gezin.'
Even was ik dichter in een park in Londen de wereld leek veel lichter 't was maar een paar seconden
ik zag er visioenen van blauwen en van groenen maar plotseling was het gras weer gras en ik wist dat ik geen dichter was
(Toon Hermans, uit: Ontbijten met jou)
Bovenstaand gedicht heb ik altijd bijzonder gevonden. Waarom? Het taalgebruik is niet bijzonder; en toch weet Toon Hermans me te raken. Eerst vertelt hij over een mogelijk spirituele ervaring. Even was hij dichter in een park in Londen. Even was hij boven zichzelf uitgetild. In een wereld die veel lichter leek, al was het maar kort ('een paar seconden'). In de volgende strofe probeert hij de ervaring te beschrijven. Het rijm doet echter wat geforceerd aan ('visioenen', 'groenen'). Ook lukt het Toon niet de mooie ervaring in woorden te vangen, zoals de beste dichters kunnen. Maar vreemd genoeg krijgen de laatste twee regels hierdoor juist meer effect. Het gras was weer gras, 'en ik wist dat ik geen dichter was'. Toon zet zichzelf op zijn plaats. Geen verhevenheid, wel bescheidenheid. Wellicht het besef dat de ervaring in dat park een pure genade was, niet iets wat voor het grijpen lag. Het was hem gegeven, een gift. Dit besef weet Toon, zonder zich dichter te wanen, toch op te roepen. En ja, ook dat is een gift. Aan de lezer.
Het is een handig boekje: klein formaat, harde kaft. Je kunt het zo overal mee naartoe nemen. En dat komt mooi uit, want de inhoud is zeer de moeite waard. Ik heb het over Gelukkig zijn. De monnik als model van Hein Stufkens. 'In ieder van ons schuilt ergens een monnik', stelt de schrijver aan het begin van het boek. Aan die monnik hebben we dringend behoefte in onze jachtige, rusteloze maatschappij. Een maatschappij waar we niet terecht kunnen met het heimwee van onze ziel, 'dat diepe verlangen om thuis te komen in onszelf, onze relaties, de wereld.' Ook is onze moderne rationele westerse geest niet ingesteld op de paradoxen van ons bestaan. Vandaar dat Stufkens ingaat op deze paradoxen en hoe de monnik – ook de monnik in onszelf – hiermee omgaat.
Hij bespreekt de volgende paradoxen:
1. Alleen en samen. De monnik is enerzijds alleen, maar anderzijds totaal verbonden met de ander en met de 'bron van het Zijn.' (...) 'Hij is alleen en al-een. Daarmee wijst hij de hedendaagse mens een weg uit diens grootste neurose en angst, namelijk het gevoel fragment te zijn, een los ding in een uit andere losse fragmenten samengesteld onbekend en vreemd heelal', aldus Stufkens; 2. Vrijheid en gehoorzaamheid. Het gaat hier niet om blinde gehoorzaamheid of een bekrompen moralisme. Stufkens ziet echte gehoorzaamheid juist als bevrijding. 'Gehoorzaamheid begint bij gehoorzaamheid aan jezelf.' En dat betekent: 'Eerlijk erkennen hoe we ervoor staan in het leven en ons te durven begeven in diepgaande processen van bevrijdende omvorming.';
3. Onthechten en vieren. 'Enkel een onthecht mens kan van moment tot moment het leven in vreugde en dank aanvaarden en beleven.' Een monnik viert het leven ook. Daarbij gaat het echter niet om luxe en overdaad. 'Hij kan blij zijn met niks en dankbaar voor alles.' Ook laten we los wat ons tegenhoudt. Dat kan van alles zijn: materiële zaken, maar ook onze angsten, status, woede, wrok,enz.;
4. Levenskunst: de kunst van het sterven. Dit hoofdstuk begint met treffende citaten van François Mitterand en Sogyal Rinpoche over hoe de moderne mens de dood ontkent. Stufkens: 'Doordat we de dood niet meer aan durven te kijken zijn we ook niet meer in staat het leven smaak, zin en betekenis te geven.' Zijn advies is: 'Leef altijd in het besef dat ons leven zich afspeelt op die dunne scheidslijn tussen tijd en eeuwigheid.'
Oefeningen Tot slot biedt dit boek een aantal oefeningen om gelukkiger te leven. Een groot pluspunt, want gaat het er immers niet om het geleerde in praktijk te brengen? Bij de eerste oefening stel je je voor dat je ergens in de natuur bent en nadenkt over de essentie van je bestaan. Vervolgens kom je een monnik tegen. Je deelt je diepste verlangen met deze persoon en wacht wat hij/zij je te zeggen heeft. Een oefening die verhelderend kan zijn, heb ik ervaren. Andere oefeningen zijn gerelateerd aan een bepaalde paradox. Zo is er een dis-identificatie-oefening, een viering van verbondenheid en een Zonnelied-meditatie. Ook kun je oefenen in dankbaarheid door de vanzelfsprekendheid van dingen los te laten. Wees bijvoorbeeld dankbaar dat de auto het doet, dat er eten in de winkels ligt, dat je nog leeft en dat je familie en vrienden hebt. En – in het licht van leven en dood – is er de oefening waarbij je af en toe wandelt op een kerkhof. Een vreemde plek voor een oefening? Niet als je de uitleg van de schrijver tot je laat doordringen: 'Het is een prachtige rustige plek om te mediteren over de dood, de vergankelijkheid en de nooit eindigende stroom van sterven en geboren worden.' Zo eindigt Gelukkig zijn. De monnik als model. Het telt nog geen honderd bladzijden en toch nodigt het uit tot herlezing. Eigenlijk ben ik er nooit mee klaar.
Hein Stufkens, Gelukkig zijn. De monnik als model, uitgeverij Ankh-Hermes bv
Het is nacht buiten Krakau. Enkele mannen gaan te voet naar het nabijgelegen Benedictijner klooster. Het zijn de Italiaanse bondscoach Cesare Prandelli en zijn assistenten. De avond ervoor, maandag 18 juni 2012, heeft Italië zich dankzij een 2-0 zege op Ierland geplaatst voor de kwartfinales van het EK voetbal. Een succes verbonden met een belofte. Voor het toernooi bezocht de Italiaanse selectie namelijk het klooster, in de buurt van het trainingskamp. Een ervaring die indruk maakte op Prandelli, zelf een gelovig man. Hij vertelde de monniken: 'Als we de voorronde overleven, komen we te voet naar jullie toe.' De nachtelijke pelgrimage van het trainingskamp naar het klooster was het gevolg. Een tocht van twintig kilometer, die drieëneenhalf uur zal duren. Opmerkelijk. Maar Prandelli is dan ook een opmerkelijk man. In de dagen voor het EK werd het Italiaanse clubvoetbal hevig geplaagd door een omkoopschandaal. 'Als men vindt dat we in het belang van het voetbal niet moeten meedoen, dan accepteer ik dat', verklaarde hij. Het besef van een groter belang woog zwaarder dan het streven naar roem. En dat zie je niet vaak in het hedendaagse topvoetbal. Succes is niet alles, dat weet Prandelli maar al te goed. In 2004 tekende hij een contract als trainer bij het grote AS Roma: een prima carrièrestap. Maar kort daarna leverde hij zijn contract weer in. Hij wilde meer tijd hebben om zijn ernstig zieke vrouw bij te staan. Helaas overleed ze in 2007. Ongetwijfeld denkt hij aan haar, terwijl hij in de nacht buiten Krakau loopt. Het feest na de 2-0 laat hij achter zich. Hij loopt door. Uit de euforie, in de stilte. De stilte van de nacht, de stilte van het klooster.
Hitte houdt mij weg van slaap en denken houdt mij weg van dromen. Vier uur 's nachts en ik wil buiten zijn.
Een toevlucht dan tot mijn terras met bank en uitzicht op de nacht. De bomen werpen schaduwen en vangen 't ruisen van de wind voor het schijnsel van de buitenlamp. Hierboven sterren voor de slapelozen.
Ik houd mijn handen om een beker: cafeïne wist de drang naar slaap uit, maar niet de wil om stil te dromen, niet de wil om stil te worden.
Langzaam trekt het duister weg en elke ster verdwijnt in 't blauw. Het daglicht komt, bewaar je droom.
'Een zomernacht' schreef ik in de zomer van 1998. Ik woonde toen boven een winkelpand in een kamer met plat dak. Erg warm dus, ook 's nachts, vandaar dit gedicht. Dit is trouwens niet de originele versie van 'Een zomernacht': die had onder meer een andere regelvolgorde en telde vier extra regels. Schrijven is schrappen, zo blijkt maar weer.
Bert van Marwijk draaide zich nog eens om, maar slapen lukte niet. Liever keek hij niet naar de wekkerradio op zijn nachtkastje. En toch trokken de cijfers op de display weer zijn aandacht: 2.35. Vijf over half drie. Alsmaar dacht hij aan het EK, dat al zo snel voorbij was. Aan de drie nederlagen. Aan het gezeur van spelers die niet in de basis stonden. Aan het gezeur van spelers die er wel in stonden. Aan de hulpeloze blik van Wesley Sneijder tijdens het duel tegen Duitsland. Twee jaar terug was alles zo anders. De zegetocht in Zuid-Afrika, die pas in de finale ten einde kwam. Met Sneijder als leider die zich op beslissende momenten liet gelden. Sneijder als leider van een hecht team, een eenheid. Die eenheid was nu ver te zoeken. Ja, Wesley had nog zijn best gedaan 'm terug te krijgen. Net als Mark. Schoonzoon Mark. Het deed Bert pijn hoe sommige spelers over hem hadden gepraat. Ach, al dat gekonkel in de groep, wat viel er nog aan toe te voegen? De media hadden er al genoeg over gezegd en geschreven. Bert van Marwijk keek weer naar de wekkerradio: het was nu 2 uur 51. Slapen zat er voorlopig niet in. Maar, een ding wist hij, na dagen en nachten vol gepieker: met Oranje ging hij stoppen. Zachtjes stapte hij uit bed; zijn vrouw moest niet wakker worden.
Als liefhebber van lezen en muziek heb ik wat om naar uit te kijken. Nog dit jaar verschijnen de memoires van (Waterboys-zanger) Mike Scott en Neil Young. In augustus komt Adventures of a Waterboy van Scott uit, terwijl Youngs Waging Heavy Peace twee maanden later te koop is.
Ik verwacht er veel van. Beide artiesten bewonder ik niet alleen om hun muziek, maar ook om hun persoonlijkheid. Ze zijn eigenzinnig, joegen nooit het grote geld na en gingen goed om met tegenslagen. Young had in 1972 groot succes met zijn album Harvest; de song 'Heart of Gold' werd zelfs een wereldhit. Maar de Canadees voelde zich niet goed bij dat commerciële succes. Daaropvolgend maakte hij minder toegankelijke platen als On the Beach en Tonight's the Night. Eigenzinnigheid ten top van een man die handelt op basis van zijn intuïtie. En dat kan ook van Mike Scott worden gezegd. In 1985 maakten The Waterboys naam met This Is the Sea en single 'The Whole of the Moon'. Een doorbraak in de sporen van U2 lonkte, maar de Schot voelde zich in een hoek gedreven. Hij ging een andere richting op: die van de folk-rock. Weg megadoorbraak, maar Scott was weer vrij. Tegelijkertijd – in de jaren tachtig - was de carrière van Neil Young in een grillige fase beland. Per plaat wisselde hij extreem van stijl: gitaarrock, computermuziek, rockabilly, country en gladde hard-rock. Zijn platenmaatschappij Geffen was er er allesbehalve blij mee. Young leek de weg kwijt, maar kwam in 1989 sterk terug met Freedom. Sindsdien maakt hij met regelmaat albums van hoog niveau, zoals Sleeps with Angels (1994), Silver and Gold (2000), Prairie Wind (2005) en Le Noise (2010).
Voor Scott waren de jaren negentig juist wat zorgelijk. Na het uiteenvallen van The Waterboys ging hij in 1995 onder eigen naam verder. Zijn twee solo-albums waren artistiek zeer geslaagd, maar brachten commercieel het tegendeel. Hij raakte flink in de schulden en kon haast weer van voor af aan beginnen. Wat hij met verve deed. In 2000 volgde een doorstart van The Waterboys met het gedreven A Rock in the Weary Land. Het bleek de opmaat voor een nieuwe bloeiperiode van de band. Een bloei die nog steeds voortduurt: zo kreeg het vorig jaar verschenen An Appointment with Mr. Yeats terecht lovende recensies. Al het bovenstaande is natuurlijk het topje van de ijsberg. Want wat vertellen Scott en Young in hun memoires zelf over hun creatieve keuzes en bijvoorbeeld over hun jeugd en privéleven? Nog even wachten en dan weten we het. O ja, en over hun schrijfkwaliteiten hoeven we niet in te zitten. Beide kennen we van hun prima, vaak poëtische, songteksten. Mike Scott publiceerde eerder al boeiende blogs op de site van zijn band. En Neil Young? Diens vader was sportjournalist, dus schrijven zit hem vast ingebakken.
Donderdag 24 mei wordt Bob Dylan, de legendarische singer-songwriter, 71 jaar. Ter gelegenheid hiervan mijn stukje over 'Not Dark Yet', de song waarmee mijn fascinatie voor Dylan in een stroomversnelling kwam.
Een vrijdag in maart 1998. De middag liep ten einde. Ik keek uit het raam van mijn kamer boven De Kruidenhof. Het schemerde. De lantaarns in de winkelstraat waren aangegaan. Samen met de verlichte etalages vormden ze de voorboden van koopavond. Ik liep naar de tv en zappte wat. Op Nederland 3 was net een VARA-programma afgelopen. Het volgende programma liet nog op zich wachten. De pauze werd gevuld met een muziekclip. 'Bob Dylan, Not Dark Yet' stond in beeld te lezen. De eerste klanken verrasten me. Hoge gitaartonen, een traag ritme en dat in een dromerig-melancholieke sfeer. Bob Dylan op een podium met band. Hij begon te zingen:
Shadows are falling and I've been here all day It’s too hot to sleep, time is running away
Ik ving nog meer flarden tekst op. Dylan zong iets van een aardige brief die hij van een vrouw ontving. Maar het deerde hem niet. I just don't see why I should even care It's not dark yet, but it's getting there
Wat was hier aan de hand? De zanger leed, dat zeker. Hij zong van een wereld vol leugens en een last die hem soms te zwaar werd. En één ding was duidelijk: het duister naderde in een traag voortslepend ritme.
Sobere teksten, recht voor z'n raap: I was born here and I'll die here against my will. Ze vielen wonderlijk samen met de dromerige klanken.
Na afloop zette ik de tv uit; ik moest even bijkomen. Dankbaar was ik. Dankbaar dat ik door zo'n mooie song was verrast. Bob Dylan: ik had weleens van hem gehoord, maar nu kon ik echt niet meer om hem heen.
Als ik aan engelen denk, schieten me meteen heel wat liedjes te binnen. Vaak zijn het van die zoetsappige liefdesliedjes waarin een zanger zijn geliefde als een engel ziet. Maar gelukkig, er zijn toch ook uitzonderingen. Liedjes die je verrassen, haast onverwacht tot je komen. Ik zou haast zeggen: zoals het een engel betaamt.
Eind 2002 zat ik in het Utrechtse Vredenburg bij een concert van de Ierse zanger Luka Bloom. Hij bracht halverwege het concert een nieuwe song, getiteld 'Gabriel'.
Bij de eerste klanken viel de zaal compleet stil. Als ik de song nu weer beluister, voel ik die stilte weer. Want ik hoor een breekbaar lied, geboren uit kwetsbaarheid, overgave, maar ook vertrouwen. Vertrouwen op een engel.
De zanger roept Gabriel aan: 'Verlaat me nooit, blijf bij mij.'
Gabriel, can't you hear me Hear me call in the night Gabriel, never leave me Just stay here by my side
Zijn engel waakt over hem. De zanger sluit zijn ogen aan het einde van de dag en ligt in de armen van zijn engel.
My angel watches over me And keeps me from all harm I close my eyes at the end of the day And lie in my angel’s arms
Zijn engel kent de donkerste plekken in zijn ziel, maar houdt van hem als hij dat zelf niet kan. Hij vertelt wat hem verteld moet worden.
My angel knows the darkest places Deep down in my soul And loves me when I can’t myself And tells what I need to be told
De song eindigt met een wens. 'Als ik mijn weg kwijtraak of een misstap maak, zeg dan dat het goed komt met mij.'
If I lose my way or step out of line Let me hear you say, I'll be fine My angel, my angel
Die laatste woorden, 'Mijn engel, mijn engel', zijn er niet zomaar. Nee, ze zeggen dat de engel nabij is. En daarmee keert het lied terug naar de beginregels en is het rond: 'Verlaat me nooit, blijf bij mij.'
Dit gele licht is niet genoeg om licht te brengen in de nacht. De straat laat elke klank weerkaatsen: geluid dat ik nu heel goed ken. De stad bezat mijn jonge jaren, nu heerst vooral de stilte nog en denk ik aan de weinigen die ’t leven ooit ten volle leefden.
Dit gele licht leidt mij naar huis, over de straat, rivier van steen. Mis jij vannacht ook oude vrienden? Dan ben je niet alleen.
'In het voorbijgaan' is mijn vrije vertaling van de song 'In Passing' (Adrian Borland, 1957-1999).
En de wind ving je haar De zon raakte je huid En ik dacht aan jou daar Nog een keer
Een mooie herinnering. Een geliefde, geraakt door zon en wind. Het duidt op betere tijden. De ik-persoon denkt er graag aan terug. Die ik-persoon is Steve Fellows, zanger van de Britse new wave- formatie The Comsat Angels. En de vier regels zijn het eerste couplet van hun song 'Always Near', die ik (vrij) heb vertaald. 'Always Near' is een lied over herinnering. De eerste regels getuigen er al van. Het refrein gaat hierop door:
Ergens in een ander leven Een ander jaar Denkend aan een andere tijd Het is altijd dichtbij
Een andere tijd, een ander leven zelfs. Wel altijd dichtbij. Maar die hoopvolle gedachte wordt in het tweede – en gelijk laatste - couplet haast tenietgedaan, zo lijkt het:
En de dagen vliegen voorbij Alsof ze hier nooit waren Vlucht naar het verleden En verdwijn
Toch, wellicht is die vlucht naar het verleden nodig. Verdwijnen in een herinnering om er kracht uit te putten, om met een huidige last te kunnen omgaan. In 'Always Near' klinkt het refrein nog driemaal. Na de eerste keer onderbroken door een instrumentaal gedeelte met gitaarsolo en sfeerrijke toetsen. De laatste twee keer varieert Fellows het refrein wat:
Denkend aan een andere tijd Een ander jaar Ergens in een ander leven Niet langer hier
Denkend aan een andere tijd En je verdwijnt Ergens aan de andere kant Maar altijd dichtbij
Verdwijnen naar vroeger en toch dichtbij het heden blijven: een boeiend gegeven. Wat ver weg is, haal je door de herinnering dichtbij.
Dit is mijn eerste weblog via blogspot.com. Voorheen publiceerde ik via web-log.nl, onderdeel van Sanoma Digital.
Eind augustus vorig jaar volgde de zogeheten migratie naar weblog.nl (zonder streepje), met alle gevolgen van dien: maandenlang was mijn weblog uit de lucht.
Toen ik eenmaal weer kon bloggen, bleken nog veel zaken onopgelost. Tijd om te verhuizen dus, en wel naar blogspot.com. Hier vindt u vanaf heden mijn stukjes over zaken die me raken, zoals film, literatuur, muziek, religie en spiritualiteit.