DICHTER
Even was ik dichter
in een park in Londen
de wereld leek veel lichter
't was maar een paar seconden
in een park in Londen
de wereld leek veel lichter
't was maar een paar seconden
ik zag er visioenen
van blauwen en van groenen
maar plotseling was het gras weer gras
en ik wist dat ik geen dichter was
van blauwen en van groenen
maar plotseling was het gras weer gras
en ik wist dat ik geen dichter was
(Toon Hermans, uit: Ontbijten met jou)
Bovenstaand gedicht heb ik altijd bijzonder gevonden. Waarom? Het taalgebruik is niet bijzonder; en toch weet Toon Hermans me te raken.
Eerst vertelt hij over een mogelijk spirituele ervaring. Even was hij dichter in een park in Londen. Even was hij boven zichzelf uitgetild. In een wereld die veel lichter leek, al was het maar kort ('een paar seconden').
In de volgende strofe probeert hij de ervaring te beschrijven. Het rijm doet echter wat geforceerd aan ('visioenen', 'groenen'). Ook lukt het Toon niet de mooie ervaring in woorden te vangen, zoals de beste dichters kunnen.
Maar vreemd genoeg krijgen de laatste twee regels hierdoor juist meer effect. Het gras was weer gras, 'en ik wist dat ik geen dichter was'.
Toon zet zichzelf op zijn plaats. Geen verhevenheid, wel bescheidenheid. Wellicht het besef dat de ervaring in dat park een pure genade was, niet iets wat voor het grijpen lag. Het was hem gegeven, een gift. Dit besef weet Toon, zonder zich dichter te wanen, toch op te roepen. En ja, ook dat is een gift. Aan de lezer.
Eerst vertelt hij over een mogelijk spirituele ervaring. Even was hij dichter in een park in Londen. Even was hij boven zichzelf uitgetild. In een wereld die veel lichter leek, al was het maar kort ('een paar seconden').
In de volgende strofe probeert hij de ervaring te beschrijven. Het rijm doet echter wat geforceerd aan ('visioenen', 'groenen'). Ook lukt het Toon niet de mooie ervaring in woorden te vangen, zoals de beste dichters kunnen.
Maar vreemd genoeg krijgen de laatste twee regels hierdoor juist meer effect. Het gras was weer gras, 'en ik wist dat ik geen dichter was'.
Toon zet zichzelf op zijn plaats. Geen verhevenheid, wel bescheidenheid. Wellicht het besef dat de ervaring in dat park een pure genade was, niet iets wat voor het grijpen lag. Het was hem gegeven, een gift. Dit besef weet Toon, zonder zich dichter te wanen, toch op te roepen. En ja, ook dat is een gift. Aan de lezer.